Nieuws | 2016

22 12 2016 | Fiscaal statuut van de meewerkende echtgenoot

Een meewerkende echtgenoot is een echtgenoot die een zelfstandige werkelijk helpt in het uitoefenen van diens activiteit. De belastingplichtige kan een deel van zijn inkomen aan zijn meewerkende echtgenoot toerekenen. We bekijken kort de specifieke regels van dit statuut.

Maxi- en ministatuut

Sinds 2005 hebben meewerkende echtgenoten een eigen sociaal statuut. Fiscaal gevolg daarvan is dat ze nu in principe altijd onder het maxistatuut vallen. Dit betekent hun bezoldigingen als eigen beroepsinkomsten worden belast. Het statuut gaat niet verloren als de meewerkende echtgenoot ook nog een beperkt eigen inkomen heeft uit een eigen zelfstandige activiteit (die de 3.000,00 EUR niet overschrijden).

Enkel meewerkende echtgenoten die geboren zijn vóór 1956 vallen nog onder het ministatuut. Zij kunnen wel kiezen voor het maxistatuut.

Voorwaarden

Er mogen slechts bezoldigingen worden toegekend als er effectieve medewerking is van de echtgenoot.

Daarnaast mag de meewerkende echtgenoot gedurende het belastbaar tijdperk slechts een maximaal netto beroepsinkomen van 13.360,00 EUR (aj. 2017) hebben verkregen uit hoofde van een eigen andere beroepswerkzaamheid. Met netto-beroepsinkomen wordt bedoeld: het bruto beroepsinkomen verminderd met beroepskosten en verliezen.

Om deze drempel van 13.360,00 EUR te berekenen, wordt er geen rekening gehouden met:

  • eventuele achterstallen en opzegvergoedingen;

  • afzonderlijk belastbare beroepsinkomsten;

  • winsten of baten m.b.t. een zelfstandige beroepsactiviteit die vóór het belastbaar tijdperk werd uitgeoefend;

  • pensioenen, renten en andere toelagen;

  • in een fictieve lijfrente omgezette kapitalen die een bestendige derving van beroepsinkomsten vergoeden en kapitalen van bepaalde individuele levensverzekeringen.


Bedrag

De geholpen echtgenoot mag aan de meewerkende echtgenoot maximaal 30 % toekennen van de inkomsten die behaald worden met de beroepswerkzaamheid waaraan de echtgenoot meehelpt. Als de prestaties van de helpende echtgenoot kennelijk recht geven op een hoger percentage, is het toegestaan meer dan 30 % toe te rekenen aan de helper. Het bedrag wordt wel sowieso beperkt tot 13.360,00 EUR (voor aj. 2017).

Bovendien mag het toegekende bedrag de grenzen van een normale bezoldiging van de effectief door de echtgenoot geleverde prestaties niet overtreffen.

Het aan de meewerkende echtgenoot toegekende deel behoudt zijn karakter van, naar gelang van het geval, winst of baat en wordt dus niet als bezoldiging van werknemer aangezien. Al naar gelang van de oorsprong van het aan de meewerkende echtgenoot toegekende deel, zal het meewerkinkomen van Belgische of buitenlandse oorsprong zijn.

De meewerkende echtgenoot mag een beroepskostenforfait van 5 % toepassen of kiezen voor het bewijzen en aftrekken van de werkelijke beroepskosten.

De 'geholpen' echtgenoot moet op de bezoldiging van de meewerkende echtgenoot geen bedrijfsvoorheffing inhouden en doorstorten. Het is daarentegen de meewerkende echtgenoot zelf die voorafbetalingen moet doen om een belastingvermeerdering te vermijden. Wanneer de geholpen echtgenoot zelf te veel voorafbetalingen heeft gedaan, kan dit surplus gebruikt worden om de vermeerdering bij de helpende echtgenoot weg te werken.

Nota bene: leidt niet tot hogere belasting

Als de toepassing van deze regeling ertoe zou leiden dat de aanslag verhoogd wordt, wordt de regeling niet toegepast.

(Bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


04 12 2016 | Pop up’s in Vlaanderen hebben eigen huurregime

Pop up-winkels schieten als paddenstoelen uit de grond. Sinds 1 september 2016 bestaat er in Vlaanderen voor deze kortlopende huurcontracten een apart huurregime. De principes zijn gebaseerd op de Handelshuurwet maar met enkele duidelijke verschillen zoals de soepele opzeggingsmogelijkheden.

Maximumduur van één jaar

Een pop-up is een tijdelijke handelszaak (meestal slechts enkele maanden). Het is een middel voor ondernemers om hun nieuw businessconcept op het publiek uit te testen vóór ze overgaan tot grote investeringen. Voor steden en gemeenten is het een interessant instrument om leegstand van handelspanden tegen te gaan.

Waar in Brussel en Wallonië (voorlopig?) nog steeds de federale handelshuurregels gelden voor huurcontracten van minder dan een jaar, heeft een Vlaams decreet houdende huur van korte duur voor handel en ambacht de kortlopende handelshuur uit de toepassing van de Handelshuurwet gehaald. Voortaan is in Vlaanderen de handelshuurwet niet meer van toepassing 'op de huur die schriftelijk is gesloten voor een termijn die gelijk is aan of korter is dan één jaar'.

Kenmerken nieuwe handelshuurregime

Uw huurovereenkomst zal onder het Vlaams decreet houdende huur van korte duur voor handel en ambacht vallen als die overeenkomst aan de volgende vijf voorwaarden voldoet:

  • de huurovereenkomst heeft betrekking op een huur van onroerende goederen of van gedeelten van onroerende goederen;

  • de goederen zijn bestemd voor het uitoefenen van een kleinhandel of het bedrijf van een ambachtsman;

  • er moet een rechtstreeks contact zijn tussen de huurder en het publiek;

  • de overeenkomst moet uitdrukkelijk (schriftelijk) worden aangegaan;

  • de overeenkomst wordt gesloten voor een termijn gelijk aan of korter dan één jaar.

De kortlopende huurcontracten voor pop up's eindigen automatisch op hun einddatum, zonder dat er een opzegging is vereist en zonder dat de huurder recht heeft op een huurhernieuwing (verschil met de klassieke handelshuur).
Mits het akkoord van alle partijen kan de huurovereenkomst wel meerdere keren worden verlengd. Die verlenging(en) moet schriftelijk worden vastgelegd. Let wel op dat de globale duurtijd van het oorspronkelijke contract met alle verlengingen niet boven de 12 maanden uitkomen. Als dit wel het geval is, valt de overeenkomst onder de klassieke regels op de handelshuur en gaat men ervan uit dat het om een huurcontract van negen jaar gaat, te rekenen vanaf de aanvang van de oorspronkelijke overeenkomst.

Flexibele opzeggingsmogelijkheden

De huurder kan steeds de huurovereenkomst vroegtijdig beëindigen met een aangetekende brief of deurwaardersexploot. Hij moet dan een opzeggingstermijn van één maand respecteren (handelshuurwet: opzegperiode van één jaar en enkel bij elke driejarige periode). De verhuurder kan de overeenkomst niet voortijdig stopzetten.
Huurder en verhuurder kunnen hun kortlopende huurovereenkomst wel vroegtijdig beëindigen als zij daar allebei mee instemmen.
Overdracht van huur én onderverhuur zijn niet (nooit) toegelaten.
Een eigenaar die het verhuurde goed verkrijgt bijvoorbeeld na aankoop, door erfenis of via een schenking, kan de huurder niet uitzetten als de huurovereenkomst is geregistreerd. Net zoals bij de klassieke handelshuur, is de registratie van de huurovereenkomst dus heel belangrijk.

Verbouwingswerken

De huurder heeft het recht om aan het gehuurde goed verbouwingswerken uit te voeren mits drie voorwaarden na te leven. De verbouwingskosten mogen niet hoger zijn dan de prijs voor één jaar huur. De veiligheid, gezondheid en de esthetische waarde van het gebouw mogen niet in het gedrang komen. En de huurder moet de verhuurder vooraf en schriftelijk verwittigen.
De partijen kunnen hiervan afwijken in de huurovereenkomst.

Als de huurder werken uitvoert zonder de regels te respecteren of als hij niet kan bewijzen dat hij een BA-polis heeft gesloten zoals gevraagd door de verhuurder, mag de verhuurder de werken laten stopzetten met een beschikking van de vrederechter.
Als de huurder het pand verlaat, mag de verhuurder eisen dat de verbouwingen worden verwijderd of hij mag ze behouden zonder een vergoeding te moeten betalen.

Sinds 1 september 2016

De nieuwe Vlaamse huurregels gelden voor huurovereenkomsten afgesloten na 1 september 2016. De lopende huurovereenkomsten worden door de algemene huurbepalingen van het Burgerlijk Wetboek geregeld.

(Bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


03 12 2016 | Fiscaal co-ouderschap vanaf 2017 uitgebreid tot meerderjarige kinderen

Bij fiscaal co-oudershap delen ex-partners het fiscaal voordeel dat ze krijgen omdat ze hun gemeenschappelijke kinderen ten laste hebben. De ouders delen het ouderlijk gezag en de huisvesting van de kinderen. Tot nu toe kwamen enkel minderjarige kinderen voor het systeem in aanmerking. Vanaf 2017 kan het ook voor de meerderjarige kinderen.

Gedeelde huisvesting en ouderlijk gezag

Bij fiscaal co-ouderschap kunnen ex-partners de verhoging van de belastingvrije som voor hun gemeenschappelijke kinderen gelijk onder elkaar verdelen. Elk van hen krijgt de helft van de verhoging van de belastingvrije som.

Dat komt voor aanslagjaar 2017 (inkomsten 2016) neer op:

  • hvoor één kind: elk 760,00 EUR (1/2 van 1.520,00 EUR)

  • hvoor twee kinderen: elk 1.950,00 EUR (1/2 van 3.900,00 EUR)

  • hvoor drie kinderen: elk 4.370,00 EUR (1/2 van 8.740,00 EUR)

  • hvoor vier kinderen: elk 7.070,00 EUR (1/2 van 14.140,00 EUR)

Er zijn twee essentiële voorwaarden: (1) de huisvesting van de kinderen moet gelijkmatig verdeeld worden tussen beide ouders en (2) de ex-partners moeten gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de kinderen.

De gelijkmatige verdeling van de huisvesting moet voortvloeien uit een overeenkomst tussen de ouders waarin ze vermelden dat ze de huisvesting en de belastingvrije som gelijkmatig willen verdelen (de overeenkomst moet uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar worden geregistreerd of door een rechter worden gehomologeerd) ofwel uit een uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar uitgesproken rechterlijke beslissing.

Knelpunt voor meerderjarigen: gezamenlijke uitoefening ouderlijk gezag

Volgens het Burgerlijk Wetboek zijn enkel minderjarige kinderen onderworpen aan het ouderlijk gezag. Aangezien het “gezamenlijk uitoefenen van het ouderlijk gezag” een cruciale voorwaarde is om co-ouderschap te kunnen toepassen en meerderjarige kinderen niet aan het ouderlijk gezag onderworpen zijn, is fiscaal co-ouderschap over meerderjarige kinderen uitgesloten.

De verhoging van de belastingvrije som gaat dan automatisch naar de ouder bij wie het kind officieel gedomicilieerd is. Het kind maakt op 1 januari van het aanslagjaar immers deel uit van het gezin van die ouder = voorwaarde om kind ten laste te zijn.

Aanpassing van de regels

Om aan deze situatie te verhelpen, werd de verwijzing naar de “gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag” geschrapt. In plaats daarvan verwijst de fiscale wet nu naar de onderhoudsplicht van ouders tegenover hun kinderen uit artikel 203 van het Burgerlijk Wetboek. Op basis van deze plicht moeten ouders naar evenredigheid van hun middelen instaan voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt specifiek dat die onderhoudsplicht niet stopt bij meerderjarigheid van het kind, maar verder loopt tot na de meerderjarigheid van het kind indien deze zijn/haar opleiding nog niet voltooid heeft.

Vanaf 2017 zullen dus ook meerderjarige kinderen onder fiscaal co-ouderschap van hun ouders kunnen vallen.

Er verandert niets aan de voorwaarde van de gelijkmatige verdeling van de huisvesting.

Nota bene: niet combineren met de aftrek van onderhoudsuitkeringen

Ten slotte brengen we nog even in herinnering dat co-ouderschap niet gecombineerd kan worden met de aftrek van onderhoudsuitkeringen. Als ex-partners voor co-oudershap hebben gekozen en één van beide toch nog onderhoudsuitkeringen voor de kinderen betaalt, kan hij die niet aftrekken. De ex-partners kunnen dus best nagaan wat financieel het interessantste is: de belastingvrije som verdelen of het onderhoudsgeld aftrekken.

(Bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


29 11 2016 | Basisrentevoet voor belastingvermeerdering bij geen of onvoldoende voorafbetalingen

Alle belastingplichtigen die winsten of baten behalen, moeten voorafbetalingen doen. Bij geen of ontoereikende voorafbetalingen wordt een belastingvermeerdering toegepast. Vanaf het aanslagjaar 2018 zal de basisrentevoet, die bij de berekening van die belastingvermeerdering wordt gebruikt, nooit minder bedragen dan 1%. Daardoor bedraagt het vermeerderingspercentage ook automatisch altijd minimum 2,25%.

Ondernemers en vrije beroepers (in de personenbelasting) en alle vormen van vennootschappen (in de vennootschapsbelasting) moeten voorafbetalingen doen. Startende ondernemingen (natuurlijke personen en kleine vennootschappen) zijn de eerste drie jaar vrijgesteld.

Ten laatste op 20 december a.s. moeten vennootschappen, zelfstandigen en vrije beroepers die hun boekjaar afsluiten op 31 december, hun vierde kwartaalbetaling van de voorafbetalingen voor het aanslagjaar 2017 (inkomsten 2016) doen. Betalingen die na de vervaldatum bij het 'Ontvangkantoor Voorafbetalingen' toekomen, worden automatisch voor de volgende periode geboekt. Voor vennootschappen met een boekjaar dat niet samenvalt met het kalenderjaar en voor vennootschappen met een boekjaar van minder dan 12 maanden, gelden speciale regels.

Vermeerderingspercentage aanslagjaar 2017

Ondernemingen die niet of te weinig voorafbetalen, betalen een belastingvermeerdering. Dat geldt ook voor bedrijfsleiders die niet of onvoldoende de belasting op hun bezoldigingen vooraf betalen die hoger is dan de bedrijfsvoorheffing die op hun bezoldigingen werd ingehouden.

Het vermeerderingspercentage waarmee de vermeerdering wordt berekend, wordt ieder jaar vastgesteld. Voor de voorafbetalingen van dit jaar (inkomstenjaar 2016, aanslagjaar 2017) bedraagt de belastingvermeerdering gemiddeld 1,125% (hetzelfde percentage als vorig jaar).

Vermeerderingspercentage aanslagjaar 2018

De belastingvermeerdering wordt elk kwartaal berekend en is gelijk aan het positieve verschil tussen:

  • het belastingbedrag waarop de vermeerdering wordt berekend, vermenigvuldigd met 2,25 maal de "basisrentevoet", en

  • de bedragen van de voorafbetalingen vermenigvuldigd met 3 maal, 2,5 maal, 2 maal en 1,5 maal de basisrentevoet, naargelang de voorafbetalingen uiterlijk zijn gedaan op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december van het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.

De belastingvermeerdering wordt tot 90% van haar bedrag teruggebracht.

De "basisrentevoet" is normaal gezien het, tot de lagere eenheid afgeronde, rentetarief van de marginale beleningsfaciliteit van de Europese Centrale Bank (ECB) op 1 januari van het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Sinds 13 november 2013 is die basisrentevoet echter lager dan 1%. Dat betekent dat hij dus altijd naar de lagere eenheid (lees 0%) moet worden afgerond. Het gevolg is dat de betrokken belastingplichtigen niet meer worden aangespoord om het grootste deel van de verschuldigde belasting, te betalen in het tijdperk waarin de belastbare inkomsten worden voortgebracht.

Daarom zal de basisrentevoet voor de berekening van de belastingvermeerdering bij geen of onvoldoende voorafbetalingen vanaf het aanslagjaar 2018, nooit minder bedragen dan 1%. Daardoor bedraagt vanaf het aanslagjaar 2018 het vermeerderingspercentage ook automatisch altijd minimum 2,25%.

De basisrentevoet werd echter al bij koninklijk besluit opgetrokken:

  • voor het aanslagjaar 2015: van 0% tot 0,75% en

  • voor de aanslagjaren 2016 en 2017 telkens tot 0,50%.

Zodra de rentevoeten op de geldmarkt dit verantwoorden, kan de Koning een hoger of lager percentage van vermeerdering vaststellen.

Vanaf het aanslagjaar 2018 wordt er ook geen vermeerdering meer toegepast wanneer het berekende bedrag ervan lager is dan 0,5% van de belasting waarop zij is berekend of 50 euro (momenteel bedraagt dit 1% of 25 euro).

(Bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


23 11 2016 | Octrooiaftrek verdwijnt, innovatieaftrek verschijnt

De aftrek voor octrooi-inkomsten in zijn huidige vorm wordt afgeschaft met een vijfjarige overgangsregeling. Tegelijk werkt de regering tegen het jaareinde aan een nieuwe, verruimde aftrek voor innovatie-inkomsten.

Wat is de octrooiaftrek?

De octrooiaftrek werd zo'n tien jaar geleden in België ingevoerd. Bedoeling was Belgische ondernemingen en Belgische inrichtingen van buitenlandse ondernemingen aan te moedigen meer te investeren in technologische innovatie.

Onder de bedoelde octrooi-inkomsten vallen zowel licentie-inkomsten als vergoedingen voor octrooien die begrepen zijn in de verkoopprijs van goederen of diensten.

Bezwaren van de OESO

De OESO is de laatste jaren druk bezig geweest met het BEPS-project (strijd tegen het uithollen van de belastbare basis en verschuiven van winsten naar laag belaste landen). Een deelaspect van dit project is het bestrijden van schadelijke fiscale praktijken. Dat houdt onder meer in dat fiscale gunstregimes enkel mogen worden toegestaan als er lokaal voldoende economische substantie aanwezig is.

Wat betekent dat precies? Specifiek voor gunstregimes op het vlak van intellectuele eigendomsrechten (intellectual property of IP-regimes), zoals de Belgische octrooiaftrek, wil dit zeggen dat:

  • de belastingplichtige die de aftrek wil toepassen of een voordeel wil krijgen, zelf de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling moet doen;

  • een belastingplichtige geen voordeel mag krijgen als hij het intellectueel eigendomsrecht extern heeft verworven of het onderzoek en de ontwikkeling heeft uitbesteed aan een verbonden onderneming;

  • enkel octrooien, auteursrechtelijk beschermde software, weesgeneesmiddelen en kwekersrechten in aanmerking komen, maar dat merken buiten het toepassingsgebied moeten vallen.

De Belgische regeling kon de toetsing aan deze criteria niet doorstaan volgens de OESO.

Daarom afschaffing van octrooiaftrek, met overgangsregeling

België had dus geen andere keuze en moest de octrooiaftrek afschaffen. Dat is ondertussen ook gebeurd. Natuurlijk is een onderneming niet van vandaag op morgen zijn octrooiaftrek kwijt. Een overgangsmaatregel werd uitgewerkt.

Hebben geen recht meer op een octrooi-aftrek: (i) octrooien aangevraagd vanaf 1 juli 2016 en (ii) verbeterde octrooien en licenties verworven na 1 juli 2016.

Blijven wel een recht op octrooiaftrek hebben tot 30 juni 2021: (i) octrooien aangevraagd voor 1 juli 2016 en (ii) verbeterde octrooien en licenties verworven voor 1 juli 2016.

Vennootschappen kunnen dus nog maximaal vijf jaar van het regime genieten.

Om misbruik te vermijden, kan de overgangsregel niet worden toegepast op octrooien die sinds 1 januari 2016 verkregen zijn van een verbonden vennootschap wanneer die octrooien bij de overdragende vennootschap geen recht gaven op de octrooiaftrek of een gelijkaardig regime (als de overdrager een buitenlandse vennootschap is). Zo kunnen verbonden vennootschappen dus niet schuiven met octrooien van groepsleden die geen recht op octrooiaftrek hebben naar groepsleden die nog wel octrooiaftrek mogen toepassen.

Nieuw: de innovatieaftrek

Omdat de octrooiaftrek wegvalt, maar de overheid innovatie wel wil blijven aanmoedigen, komt er wel een nieuw gunstregime: de innovatieaftrek. De nieuwe regeling zou klaar moeten zijn tegen begin 2017 en met terugwerkende kracht in werking treden op 1 juli 2016.
De precieze modaliteiten zijn nu nog niet bekend. Tot de mogelijkheden behoort dat de regeling zal worden uitgebreid tot auteursrechtelijk beschermde software, dat de aftrek verhoogt tot 90 % en dat de aftrek overdraagbaar zou worden.

Kiezen tussen overgangsregel en nieuwe innovatieaftrek

Belastingplichtigen zullen een keuze moeten maken tussen het toepassen van de octrooiaftrek de volgende vijf jaar volgens de overgangsregeling of het onmiddellijk toepassen van de nieuwe innovatieaftrek. Wie de overgangsregeling gebruikt, kan zolang de nieuwe regeling nog niet gebruiken.

(Bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


16 11 2016 | Op zoek naar alternatieve beloning? Betaal de poetsvrouw van uw werknemer

Een gewone loonsverhoging geven aan uw werknemer of bedrijfsleider kost veel geld. Tegelijkertijd houdt uw werknemer of bedrijfsleider er in verhouding niet zoveel aan over. U kan echter ook op een fiscaal interessante manier uw personeel belonen. Eén manier daarvan is de ‘bonus voor diensten aan huis’. Daarmee kan u de poetsvrouw, tuinman of klusjesdienst van uw werknemer betalen.

De bonus voor diensten aan huis

De 'bonus voor diensten aan huis' is een (nieuwe) alternatieve verloningsvorm. In plaats van de werknemer of bedrijfsleider meer geld te geven, geeft u hem 'diensten'. Dit wil zeggen: u betaalt iemand om bij uw werknemer/bedrijfsleider klusjes uit te voeren: poetsen, ramen wassen, tuinonderhoud, kleine herstellingen uitvoeren (schilderwerken, loodgieterij), diensten als chauffeur.

Om die diensten te kunnen aanbieden aan uw werknemers, sluit u een contract met een facilitymanagementbedrijf. Zij zullen voor u de nodige (onder)aannemers regelen die de diensten effectief zullen uitvoeren. Als uw werknemer een voorkeur heeft voor een specifieke dienstverlener, kan het facilitymanagementbedrijf daar voor zorgen.

Aangezien de werknemer zelf niet betaalt voor de diensten die voor hem worden verricht, krijgt hij een 'voordeel'. Dat is uiteraard een belastbaar voordeel van alle aard.

'Fiscale' waarde van het voordeel

De grote winst voor de werknemer/bedrijfsleider zit erin dat de waarde van het voordeel forfaitair wordt bepaald. Er wordt dus niet gekeken naar de werkelijke waarde van de dienst.

Het forfait bedraagt 3,50 EUR per uur (dit terwijl zo'n dienst natuurlijk al snel meer dan 10 EUR per uur kan kosten in werkelijkheid). Deze waarde is gebaseerd op de waarde van een 'dienstbode' die gratis ter beschikking gesteld wordt van een werknemer/bedrijfsleider: die waarde wordt bepaald op 5.950 EUR voor een jaar. Gerekend aan 1.700 werkuren (op een jaar) is de waarde per uur daarvan 3,50 EUR.

Als de dienstverrichter ook materialen nodig heeft, moeten die wel door de werknemer betaald worden: bv. een loodgieter doet een kleine herstelling, maar heeft daarvoor nieuwe buizen nodig - het uurloon van de loodgieter wordt betaald door de werkgever, de kost van de buizen worden door de werknemer betaald.

'Sociale' waarde

Ook voor de sociale zekerheid wordt de waarde van het voordeel forfaitair berekend. Helaas wordt de 'sociale' waarde anders berekend dan de fiscale. De RSZ baseert zich immers op de waarde van een dienstencheque en komt daardoor uit op 8,50 EUR (het is dus niet 100 % gelijk aan de waarde van een dienstencheque die 9,00 EUR kost).

Voor de diensten die in aanmerking komen, verwijst de RSZ trouwens expliciet naar de diensten die je via een PWA- of dienstencheque kan laten uitvoeren.

Is het de moeite?

Het loont zeker de moeite om uw personeel, of uzelf als bedrijfsleider op deze manier te belonen.

Stel dat u een werknemer een 'loonsverhoging' wil geven van 300 EUR:

  • Als u dat als gewoon loon geeft, zal u dat ongeveer 1.000 EUR kosten, waarvan uw werknemer dus maar een fractie overhoudt (omwille van de sociale lasten die u draagt, en de socialezekerheidsbijdrage en belasting die hijzelf moet betalen).

  • Als u voor 300 EUR diensten betaalt, is de situatie heel anders. Het kost u slechts 300 EUR. Stel dat de prijs van de dienst 20 EUR per uur bedraagt. In dat geval kan u er 15 uur werk mee betalen. De 'fiscale' waarde daarvan voor de werknemer is 15× 3,50 = 42,50 EUR. De werknemer betaalt dus op 42,50 EUR belasting, terwijl hij voor 300 EUR voordeel geniet (in de vorm van voor hem verrichte diensten).

U doet dus allebei een aanzienlijk voordeel.

Het is vooral ideaal om de beperking van de dienstencheques op te vangen. Het fiscaal voordeel van deze cheques is de laatste jaren immers beperkt: in Vlaanderen is het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend beperkt en in Wallonië is het aantal cheques dat recht geeft op de vermindering beperkt.

(Bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


28 10 2016 | Klantenlistings in de btw: regeling versoepeld voor kleine ondernemingen

Ondernemingen zijn in principe verplicht jaarlijks een klantenlisting in te dienen. Ze moeten aan de administratie laten weten wie hun klanten zijn. Voor kleine ondernemingen is deze regel sinds 1 juli 2016 versoepeld.

De regel: klantenlisting indienen

Belastingplichtigen in de btw moeten ieder jaar voor 31 maart (dus ten laatste op 30 maart) een klantenlisting indienen. Een klantenlisting is een overzicht van de belastingplichtige afnemers waarvoor de dienstverrichter het jaar daarvoor een dienst heeft verricht of waaraan men een goed heeft geleverd.

In de listing moet de belastingplichtige vermelden:

  • het btw-nummer van zijn belastingplichtige klant;

  • het totaal bedrag van de geleverde diensten of goederen;

  • het totaal aangerekende btw-bedrag.

In een listing moeten de leveringen/diensten aan particulieren dus niet worden vermeld.
Sinds 1 april 2009 gebeurt de indiening in principe elektronisch.

Nieuw: voor kleine ondernemingen niet altijd meer nodig

Voor kleine ondernemingen wordt deze verplichting ingeperkt. Sinds 1 juli 2016 zijn ze niet langer verplicht een klantenlisting in te dienen als dat een nihil-klantenlisting is. Dit is het geval als haar klanten (i) geen Belgisch btw-nummer hebben of (ii) als de klanten wél een Belgisch btw-nummer hebben maar de jaarlijkse omzet per klant met een Belgisch btw-nummer niet meer dan 250 euro bedraagt.

De nieuwe regeling geldt vanaf de klantenlistings voor 2016, die ten laatste op 30 maart 2017 moeten worden ingediend.

Wie zijn activiteit heeft stopgezet gedurende de eerste zes maanden van 2016, moet nog wel een (nihil-)klantenlisting indienen. Ook wie ten onrechte nog geen klantenlisting zou hebben ingediend voor 2015 (deadline was 30 maart 2016), moet dat alsnog doen.

(Bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


18 10 2016 | De gevolgen van de Brexit voor uw bedrijf

De kogel is door de kerk. De Britten hebben zich uitgesproken vóór een Brexit. Dat een Brexit gevolgen voor het bedrijfsleven in het Verenigd Koninkrijk en hier zal hebben, staat buiten kijf. Omdat het de eerste keer is dat een land uit de Europese Unie zal treden, zijn de gevolgen moeilijk te voorspellen. Alles zal afhangen van de onderhandelingen over de uittreding.

Op 23 juni 2016 hebben de Britten jong en oud wakker geschud met een historisch referendum. Met een nipte meerderheid van 51,9% kiest het Verenigd Koninkrijk (VK) om uit de Europese Unie (EU) te stappen. Het Parlement moet dit referendum nu bekrachtigen en dan kan het VK de onderhandelingen over de terugtrekking uit de EU aanvatten. Ten laatste twee jaar later moet de effectieve scheiding een feit zijn. Die termijn kan worden verlengd mits toestemming van alle EU-lidstaten.

Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking uit de EU zal er in principe niet veel veranderen. Groot-Brittannië blijft tot zolang een volwaardige EU-lidstaat en alle Europese regelgeving blijft van toepassing op alle burgers en bedrijven van het VK. Dit betekent vrij verkeer van goederen en diensten. Anderzijds breekt ongetwijfeld een tijdperk van onzekerheid aan. Het is koffiedik kijken wat de uitkomst van de exit-onderhandelingen tussen het VK en de EU zal zijn.

Fiscale impact van de Brexit

De fiscale gevolgen van de Brexit op het vlak van de directe belastingen zullen vooral voelbaar zijn voor de bepalingen die door richtlijnen worden geregeld om in een Europese context dubbele belasting te vermijden (Moeder-Dochterrichtlijn, Interest- en Royaltyrichtlijn, Fusierichtlijn).

Op btw-vlak zal door de Brexit de levering van goederen vanuit België naar het VK -en van het VK naar België- een uitvoer/invoertransactie worden met uitklarings- en inklaringsformaliteiten (incl. invoerrechten en invoer-btw). M.a.w. geen intracommunautaire levering/verwerving van goederen meer.

Als het Engelse bedrijfsleven de Europese fiscale voordelen wil behouden, kan het zijn hoofdkantoor verplaatsen naar een Europese lidstaat. Het is ook niet ondenkbaar dat het VK op termijn een nieuw belastingregime met een fiscaal gunstig vestigingsklimaat zal opstellen om buitenlandse investeerders naar zich toe te trekken.
Zonder op de zaken vooruit te lopen, zou het VK kunnen kiezen voor het EER-verdrag (Europese Economische Ruimte). Dit verdrag is vergelijkbaar met het EU-verdrag. Het EER-verdrag kent ook het recht op vrij verkeer van personen en kapitaal. Ook maatwerk waarbij afzonderlijke onderwerpen met de EU in aparte verdragen worden geregeld -zoals bij het Zwitsers model- is mogelijk.

Financiële impact van de Brexit

België is -na Nederland, Duitsland en Frankrijk- de belangrijkste handelspartner van Groot-Brittannië. Als uw bedrijf exporteert, kan het vertrek uit de EU zeker een impact hebben. Sinds de uitslag van het referendum is het Britse pond met 12% in waarde gedaald tegenover de euro. Alles wat de Britten invoeren, wordt dus 12% duurder. Mogelijk gevolg is dat ze minder gaan invoeren en zeker als de Belgische bedrijven hun prijzen niet aanpassen. Waarschijnlijk zal door de Brexit het aantal faillissementen in België in 2018 ongeveer 2,5% hoger uitvallen (bron: kredietverzekeraar Atradius).

Maar de Brexit biedt ook kansen voor Belgische bedrijven. Buitenlandse bedrijven met vrije toegang tot de Europese markt, zullen hun blik naar het Europese vasteland verleggen. België kan hiervan profiteren door een deel van deze investeringen naar zich toe te trekken.

Sociale impact van de Brexit

Burgers van de EU hebben een automatisch en onbeperkt recht om zich te verplaatsen en te werken in een andere lidstaat. Door de Brexit kunnen EU-werknemers aan dezelfde voorwaarden worden onderworpen als migrerende werknemers van buiten de EU. Werknemers uit het VK die in België willen werken, zullen over een geldige arbeidskaart of een verblijfsvergunning van lange duur moeten beschikken.

Eén ding is zeker. De toekomstige relatie tussen Europa en het VK ligt in de handen van de onderhandelaars. En die onderhandelingen kunnen lang aanslepen. Dit neemt niet weg dat we de ontwikkelingen op de voet moeten volgen en al kunnen nadenken over mogelijke strategieën.

(Bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


13 10 2016 | Doelgroepgerichte AAFisc helemaal operationeel

De hervorming van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit (AAFisc) is rond. Sinds 1 juli 2016 is de AAFisc geen materiegerichte organisatie meer maar wel een doelgroepgerichte organisatie per type belastingplichtige. De drie administraties of centra zijn intussen volledig operationeel. Er is een centra voor particulieren, voor kmo's en één voor grote ondernemingen.

Sinds 1 juli 2016 werkt de Algemene Administratie van de Fiscaliteit van de Federale Overheidsdienst Financiën (AAFisc FOD Financiën) in zijn belastingkantoren volgens doelgroep of type belastingplichtige. Elke belastingplichtige valt nu onder één van de drie doelgroepen voor alle types van belastingen. De dossiers zitten nu bij een centra particulieren, of een centra kleine en middelgrote ondernemingen, of een centra grote ondernemingen.

Centra Particulieren

De 13 Centra Particulieren behandelen de dossiers inzake personenbelasting van burgers die inwoner zijn van België (niet-zelfstandigen).

Centra KMO

De 14 Centra Kleine en Middelgrote Ondernemingen (KMO) behandelen de dossiers over directe en indirecte belasting (personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting, btw, alle voorheffingen) van natuurlijke personen met een ondernemingsnummer en een actieve btw- of rsz-werkgeverhoedanigheid (behalve NACEBEL 97000 'Huispersoneel'); van rechtspersonen (tenzij grote, zie infra); van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid (tenzij zij voldoen aan de criteria van grote vereniging) en van btw-eenheden die geen grote ondernemingen zijn.

Centra Grote Ondernemingen

De 8 Centra Grote Ondernemingen zijn bevoegd voor vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting en btw van ondernemingen die als een grote onderneming worden beschouwd op basis van verschillende criteria (omvang, specifieke activiteitensectoren en groepen van ondernemingen).

Polyvalent Centrum Eupen

Het centrum Eupen behandelt alle dossiers (dus voor alle materies) van particulieren, kleine ondernemingen, middelgrote ondernemingen en grote ondernemingen van de Duitstalige regio.

Centrum Buitenland

De dossiers van niet-inwoners -zowel particulieren en kleine, middelgrote en grote ondernemingen- maar niet die van de Duitstalige regio (zie supra), worden behandeld door het centrum Buitenland.

Gevolgen hervorming AAFisc

Door de hervorming binnen de FOD Financiën verhuizen sommige belastingkantoren of worden ze gesloten. Zo heeft bijvoorbeeld het KMO-Centrum Mechelen sinds 1 juli 2016 niet langer een standplaats in Edegem maar wel één in Boom. De andere standplaatsen in Herentals, Lier, Turnhout en Geel blijven behouden. Daarnaast is in de zetel van elk centrum een afdeling beheer en dienstverlening, één of meerdere afdelingen controle, een afdeling expertise, en een dienst operationele ondersteuning opgericht. Binnen de afdeling beheer en dienstverlening zijn voor enkele specifieke centra dan weer cellen 'onroerende voorheffing', 'roerende voorheffing' en 'documentatiecentrum-bedrijfsvoorheffing' gecreëerd. De cellen 'onroerende voorheffing' zijn belast met de rechten en verplichtingen voor het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn in Brussel, Bergen, Charleroi, Luik en Namen gevestigd. Sinds 1 juni 2016 zijn ze ook bevoegd voor de administratieve geschillen over die rechten en verplichtingen inzake onroerende voorheffing.

Adressen belastingkantoren

In de kantorengids op de website van de FOD Financiën staan de adresgegevens van alle belastingkantoren. Het contactcenter is telefonisch bereikbaar op 0257 257 57

(bron: Kluwer Easyweb)

Terug

adfisc


26 05 2016 | Aangifte personenbelasting AJ 2016

Sinds kort is de aangifte personenbelasting voor het aanslagjaar 2016 beschikbaar via Tax-On-Web.

Termijnen

  • De uiterste datum voor indiening van:

    • de papieren aangifte is 30 juni 2016 (de aangifte moet uiterlijk op deze dag aankomen in het scanningscentrum).

    • de elektronische aangifte via tax-on-web is 13 juli 2016.

  • Accountants, belastingconsulenten of boekhouders-fiscalisten hebben de tijd tot 27 oktober 2016 om alle aangiften van hun cliënteel in te dienen.


Belastingverminderingen

De enige belastingverminderingen m.b.t. energiebesparende uitgaven aan uw woning die in Vlaanderen voor het aanslagjaar 2016 (inkomstenjaar 2015) nog van toepassing zijn, zijn de belastingvermindering voor het isoleren van uw dak. Alle andere belastingverminderingen voor energiebesparende uitgaven zijn afgeschaft in Vlaanderen.

Andere belastingverminderingen die van toepassing blijven zijn pensioensparen, dienstencheques, kinderopvang, …

Woonfiscaliteit

Zoals vorig jaar ook reeds het geval was, heeft het Vlaamse gewest de bevoegdheid over de fiscale voordelen omtrent de eigen woning. Dit is de woning die u zelf betrekt, of die u niet zelf betrekt omwille van beroepsredenen, redenen van sociale aard, wettelijke of contractuele belemmeringen, bouw- of verbouwingswerkzaamheden (bij deze specifieke situaties bezit u geen tweede “eigen” woning). Bijkomende voorwaarde om onder de regels van toepassing in het Vlaamse gewest te vallen is, op 1 januari van het aanslagjaar in Vlaanderen te wonen. Fiscale voordelen voor de niet-eigen woning komen toe aan de Federale overheid.

Voor leningen afgesloten in 2015 werden de aftrekbare bedragen herzien door Vlaanderen. Indien de woonbonusvoorwaarden zijn voldaan bedraagt de woonbonuskorf in het Vlaams gewest nog max. 1.520 euro (+ 760 euro + 80 euro) per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk. Voor leningen afgesloten vóór 2015 blijft de woonbonuskorf in het Vlaamse gewest max. 2.280 euro (+ 760 euro + 80 euro) per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk.

Geïntegreerde woonbonus (vanaf aj 2017)

Nieuw voor het inkomstenjaar 2016 is de geïntegreerde woonbonus. Vanaf 1 januari 2016 treedt een nieuw systeem m.b.t. de woonbonus in werking in het Vlaams Gewest. Het oude systeem waarbij de woonbonus enkel kan worden genoten indien de woning zowel de “enige” als de “eigen” woning is, wordt vervangen door een nieuw systeem, waarbij de voorwaarde “enige” woning wordt geschrapt.

•   Het oude systeem

Voor hypothecaire leningen afgesloten na 1/1/2005 met een minimumlooptijd van 10 jaar waarbij de “enige” en “eigen” woning wordt gefinancierd, kon genoten worden van de woonbonus. De kapitaalaflossingen, intresten en premies schuldsaldoverzekering van de hypothecaire lening kwamen in aanmerking voor deze woonbonus.

Indien de voorwaarden voor de woonbonus niet werden voldaan kon men via het systeem van langetermijnsparen en gewone intrestaftrek nog een beperkte belastingvermindering genieten.

•   Het nieuwe systeem

De Vlaamse regering heeft er nu voor gekozen om de bovenstaande regimes (woonbonus, gewone intrestaftrek en langetermijnsparen) te combineren in één geïntegreerde woonbonus. Uitgaven voor het verwerven of het behouden van de “eigen” woning, ook al is het niet de “enige” woning vallen nu steeds onder hetzelfde fiscale regime.

Het maximumbedrag per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk voor leningen gesloten vanaf 01/01/2016 wordt beperkt tot 1.250 euro. Dit bedrag kan wel nog verhoogd worden. Er kan 760 euro bijgeteld worden wanneer de “eigen” woning ook de “enige” woning is op 31/12 van het leningsjaar. Er kan nog eens 80 euro bijgeteld worden wanneer de belastingplichtige minimum 3 kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar volgend op het leningsjaar. Het tarief van de belastingvermindering bedraagt 40%.

Uiteraard blijven de oude regels wel van toepassing voor leningen afgesloten vóór 01/01/2016.

Terug

adfisc


03 05 2016 | Enkele kerncijfers

Inkomsten 2015

• Debet-stand rekening-courant

8,16%
• Indexatie kadastraal inkomen 1,7057
• Tarief notionele intrestaftrek 'kleine' vennootschappen 2,13 %
• Forfaitaire buitenlandse dagvergoedingen Vanaf 04/2016 – gepubliceerd
Geen wijziging te noteren in vgl. met vorige lijst.
• Gespreide investeringsaftrek op digitale investeringen (Investeringen die dienen voor de integratie en de exploitatie van digitale betalings- en facturatiesystemen en de systemen die dienen voor de beveiliging van ICT) 13,5%
• De gemiddelde brandstofprijs:
  o LPG
  o Diesel zwavelarm (10S)
  o Loodvrij Super 98 oct E10
  o Loodvrij Super 95 E10

0,4535 euro
1,2240 euro
1,5033 euro
1,4398 euro

Terug

adfisc


03 03 2016 | Uitkering van uw aanvullend pensioen voortaan gekoppeld aan wettelijk pensioen

Sinds 1 januari 2016 geldt het algemeen principe dat de uitkering van uw aanvullend pensioen gekoppeld wordt aan de wettelijke pensionering. Deze nieuwe regel zal gelden voor zowel zelfstandigen (IPT contracten, Individuele pensioenbeloften, groepsverzekeringen, VAPZ contracten) als werknemers.

Om de verhoogde pensioenleeftijd ook in de praktijk te brengen, vindt de wetgever het noodzakelijk om de uitbetaling van het aanvullende pensioen te linken aan het ingaan van het wettelijke pensioen. Zoniet zouden sommigen geneigd zijn de beroepswerkzaamheid te stoppen en het aanvullend pensioen op te vragen om, dankzij de aanvullende pensioeninkomsten, het moment van het ingaan van het wettelijk pensioen af te wachten.

Gevolgen:

  • Als de aangeslotene vervroegd wettelijk pensioneert op bijvoorbeeld 63 jaar dan moet het kapitaal worden uitgekeerd op deze leeftijd, onafhankelijk van de contractuele uitkeringsdatum.

  • Als de aangeslotene pas later op pensioen gaat (bv. 70 jaar), dan wordt het aanvullend pensioen hem dan pas uitgekeerd. In dergelijk geval bestaat wel de mogelijkheid om het kapitaal op de wettelijke pensioenleeftijd op te vragen op voorwaarde dat het contract dit toelaat.

  • De contractuele pensioenleeftijd zal enkel nog dienen voor projectiedoeleinden (80% grens…) en is absoluut niet meer bepalend voor de effectieve uitkeringsdatum. Nieuwe contracten zullen bijgevolg als contractuele pensioenleeftijd steeds de wettelijke pensioenleeftijd hebben.


Overgangsmaatregel:

Er wordt in een overgangsmaatregel voorzien voor personen die geboren zijn vóór 1962. Zij zullen het aanvullend pensioen wel kunnen opnemen zonder dat ze hun wettelijke pensionering aanvragen.

  • Geboren voor 1959: opname mogelijk vanaf 60 jaar

  • Geboren in 1959: opname mogelijk vanaf 61 jaar

  • Geboren in 1960: opname mogelijk vanaf 62 jaar

  • Geboren in 1961: opname mogelijk vanaf 63 jaar


Overzicht

Contractuele datum

Recht op WP

Effectieve ingangsdatum WP

Gevolgen

65 jaar

65 jaar

65 jaar

Uitkering op 65 jaar
= algemene regel

65 jaar

65 jaar

67 jaar

Uitkering op 67 jaar, tenzij contract toelaat om uit te keren op 65 jaar

65 jaar

63 jaar

63 jaar

Uitkering verplicht op 63 jaar

60 jaar

65 jaar

65 jaar

Uitkering op 65 jaar, tenzij overgangsmaatregel

60 jaar

63 jaar

64 jaar

Uitkering op 64 jaar, tenzij overgangsmaatregel of op 63 jaar als contract dit toelaat


Belastingtarief

Ter vervollediging hierbij nog een overzicht van de belastingtarieven toepasbaar bij een uitkering van de kapitalen gevormd door de onderneming.

Moment van uitkering

Belastingtarief

  • Wettelijke pensioenleeftijd
  • Bij overlijden vanaf de wettelijke pensioenleeftijd
  • Voorwaarde: actief blijven tot minstens de wettelijke pensioenleeftijd

10%

  • Bij pensionering vóór de wettelijke pensioenleeftijd
  • Bij overlijden vóór de wettelijke pensioenleeftijd

16,5%


Terug

adfisc


24 02 2016 | Verzekering tegen belastingcontroles

Zoals u ongetwijfeld vaststelt, wordt de kans dat u vroeg of laat te maken krijgt met een fiscale controle steeds groter. Dit kostenplaatje kan aardig oplopen, daarom kunt u zich laten beschermen via een verzekering die – bij een schriftelijk aangekondigde fiscale controle - de erelonen dekt van:

  • fiscale raadgevers

  • accountants

  • advocaten

  • deurwaarders

De premie van deze verzekering is fiscaal aftrekbaar en is jaarlijks te betalen. De premie wordt bepaald in functie van de gerealiseerde omzet.

Indien u vragen hebt over deze verzekering, laat niet na om ons te contacteren.

(NB: niet-aangekondigde controles of gewone vraag om inlichtingen worden niet verzekerd)

Terug

adfisc


29 01 2016 | Uw sociale bijdragen dalen

De taxshift voorziet in een daling van het bijdragepercentage voor zelfstandigen gedurende de komende 3 jaar. In 2016 wordt een eerste stap gezet, met een daling van het percentage voor gevestigde zelfstandigen van 22% naar 21,5%. Het tarief daalt in 2017 verder tot 21% en strandt in 2018 op 20,5%. Geen fenomenale dalingen, maar toch leuk meegenomen!

Terug

adfisc

adfisc